“Ik voel me onzeker. Angstig. Emotioneel haast.”
Ik keek in de blauwe ogen van iemand die ik niet herkende. Ogen die, roodomrand, schichtig heen en weer gingen. Ogen die mij niet recht aan durfden te kijken. Was dit nu Paul? Iemand die ik niet anders kende dan stevig in zijn schoenen staand, geaard. Rationeel tot op het bot?
“Jezus Paul, wat is er dan?” hoor ik mijzelf zeggen. Zeker wetend dat ik het eigenlijk niet wil horen. Niet uit desinteresse, want ik hield van deze kerel, maar uit zelfbescherming.
“Ik heb geen idee. Eerlijk niet. Ik werd zo wakker. Het zijn ook zulke vreemde weken geweest.” brengt hij met horten en stoten uit.
Terwijl hij zijn gezicht begroef in zijn handen en zijn schouders onophoudelijk begonnen te schokken sloot ik mij af. Dit was teveel van het goede. Paul, de man waar ik het meest op bouwde als ik het zelf niet meer aankon. De man die mij wakker schudde als ik dromerig de wereld beschouwde en plannen maakte die mijn ondergang zouden inluiden. Die man zat hier voor mij als een mentaal wrak. Ik zou mijn armen om hem heen moeten slaan maar kon het niet. De gedachte deed me al walgen. Ik wist werkelijk niet wat ik met dit wezen aanmoest
“Heb je al hulp gezocht? De huisarts of een psycholoog? Of nee, die coach waar je mij naar verwees laatst. Kan die je niet helpen?” breng ik uit.
“Ja maar ze kunnen mij niet helpen. Niemand kan mij helpen.” klonk het wanhopig. Waarom dan in godsnaam bij mij aankloppen dacht ik nog.
“Wat kan ik voor je doen dan?” bracht ik afstandelijk en geïrriteerd uit. Hij keek op met pijn in zijn ogen.
“Niets, niets. Jij kan me ook niet helpen.” en terwijl hij opstond zag ik de tranen opwellen.
“Ik ga nu maar beter naar huis. Ik ben je nu tot last en dat wil ik niet.”
Ik zweeg. Ik kon niet anders dan zwijgen. Ik had gewoon geen woorden. Geen troost. Ik had werkelijk niets te bieden op dat moment. Kon ik dat maar. Had ik dat maar. Ik keek hem na op die druilerige avond.
Een paar dagen later werd hij gevonden. Een week daarna begraven. Het was een mooie dienst. Een liefdevolle dienst. Paul was geliefd door velen. De een na de ander liep richting de gesloten kist. De foto van hem ernaast waar hij bovenop een klif stond brachten herinneringen terug aan de gezamenlijke vakantie naar Dover twee jaar geleden. Met zijn viertjes. Toen alles nog goed was. Mijn huwelijk liep toen al wel scheef, dat zagen hij en Irene, zijn vrouw, al. Al wisten Marja en ik dat toen zelf nog niet. Een jaar later waren we gescheiden. In goede vriendschap hoor. Ook al waren er wel wat woorden en hadden we beiden pijn en verdriet. Maar geen knallende ruzies. Daar hadden Paul en Irene wel voor gezorgd. We hadden zoveel te danken aan die twee. En nu is Paul er niet meer. Ik had het gevoel te hebben gefaald. Wat had ik kunnen zeggen, kunnen doen om hem te helpen? Zou ik hem hebben kunnen weerhouden die avond?
Ik keek naar Irene. Ze was sereen. Zoals ik haar niet eerder had gezien. Normaal was ze een passievolle vrouw die in Paul haar anker had gevonden. Iemand die haar tegenwicht bood als bij haar, net zoals bij mij dat vaak gebeurde, de emoties de overhand namen. Maar nu dus de rust zelve. Stevig, zelfverzekerd. Ze begroette en bedankte ze allemaal met een rustige glimlach, een korte knik en een handdruk. Familie, vrienden, bekenden, collega’s. Eenmaal alleen keek ze me pas aan. Een blik van verstandhouding. Ze liep als laatste richting de kist en legde haar hand op het deksel. In stilte nam ze afscheid en liet mij daarna alleen achter.
Ik staarde naar de kist. Inwendig de storm aan emoties bedwingend en de stortvloed aan vragen en gedachten in mijn hoofd indammend. Ik hield van je Paul. Je was de broer die ik mijn leven lang miste. De vader die mij nooit lijfelijk strafte. De minnaar die mij liefhad om wie ik was. En ik, ik was de klootzak die je liet gaan. De judas in jouw leven. De man die jou een mes in je rug stak.
Ik weet niet meer hoe lang ik daar zat. Uiteindelijk stond ik op en liep de ruimte uit. Het was stil. Iedereen was al vertrokken. Buiten trof ik Irene aan. Ze omhelsde me, bracht haar mond naar de mijne en een lange hartstochtelijke zoen volgde.