Er broeit iets. Niet slechts het weer, maar ook in hoofd, ziel en hart. Het is een komen en gaan in de hersenpan van spinsels en verzinsels, van bedenkingen en verwensingen, van dromen en nachtmerries. Er zijn redenen om blij te zijn, redenen om te vrezen voor wat zijn kan, redenen die keuzes afdwingen en redenen om ze te vermijden. Er is chaos. Chaos dwingt tot uiten. Uiten van pijnen, van tranen, van vreugde of verdriet. Het tonen van emoties. De wervelingen zijn tornadoschaal waardig, soms in een glas water, soms realiteit. Het is een perfecte storm op het minst gunstige moment. Een Murphy wet waardig.
De warmte van het buiten jaagt mij naar binnen. Dit fysiologisch afgedwongen feit betreur ik niet, ik ben nu eenmaal een binnenmens, ik gedij in kleine, afgebakende ruimtes gevuld met dingen die ik waarderen kan. Maar juist nu voelt het beklemmend aan, ontsnappen is geen optie en rust een utopie. De ogen sluiten helpt niet, het brein verdoven evenmin. Tegelijkertijd houdt de ervaring uit het verleden mij voor dat het weer overgaat, het slechts tijdelijk is. Met het weer verdwijnt ook de chaos na een flinke stortbui en een stevig onweer. Een opklaring later zal dan een nieuwe dag tonen. Met nieuwe opties, een verse start.
Een nieuw begin in een boek dat pas eindigt bij het eindigen van mijn bestaan.