Er is bijna een jaar voorbij. Een bizar jaar. Een jaar vol stilte, kluizenaarschap en rust in het buitengebeuren. Maar niet in het binnengebeuren. De rust die in het begin van het jaar alles overheerste en die mij tot maken aanzette is verdwenen op het moment dat de eerste stappen buiten weer gezet mochten worden, en is nimmer meer weergekeerd.
Mijn rusteloze ziel creëert niet, leert niet. Hij ziet slechts om in angst, kijkt vooruit naar beren en houdt zich vast aan dat wat beter kan worden losgelaten. Angstvallig worden gesprekken gemeden, ontmoetingen ontweken en contact geminimaliseerd. Tot ook het innerlijk contact geminimaliseerd is, de ontmoeting met het eigen spiegelbeeld ontweken wordt. Reflectie wordt al evenzeer gemeden.
Ik wil niet zien, niet horen, niet voelen. Ik wil niet weten. Vluchten in bits en bytes die gevisualiseerd een scherm opbouwen waarin gedoken wordt zonder omkijken. Seconden, minuten, uren, dagen, weken gaan erin voorbij. Om nooit meer terug te krijgen.
Schaamte, pijn, verdriet en een wens om los te laten wat vastgehouden moet worden. Een zoektocht naar de rust die verloren ging met de eerste stappen buiten. Een rust die niet eerder gekend werd. Een terugkeer naar een kern waarvan het bestaan niet gekend was, en nu hij gekend is voor altijd verdwenen lijkt. Ongrijpbaar, onzichtbaar.
Een nieuw jaar komt er weer aan. Een jaar waarin veel verandering beloofd wordt en tegelijkertijd alles hetzelfde blijft. Eenzelfde rennen op een enkele vierkante meter met uitzicht op een blinde muur met de belofte van een deur die nimmer opent.
Tantalus zou waarschijnlijk terugverlangen naar zijn eigen kwelling indien hij deze zou kennen.
Als ik nu toch eens die sleutel vond…
“Een deur die nimmer opent…”
Vertrouwen en geduld lijken hier op de proef gesteld te worden, Walther.
Een weldadige rust heeft zich meester van je gemaakt en houd je bezig, veroorzaakt een mateloze onrust.
Een mooie ervaring lijkt me, haast verlammend.